De zuivelfabriek van Surhuizum

Boeren uit de omgeving van Surhuizum richtten in 1900 een coöperatie op om een zuivelfabriek te gaan exploiteren. Op 11 april 1900 werd met een aankondiging in de Leeuwarder Courant de bouw van “eene zuivelfabriek voor handkracht met directeurswoning” aanbesteed door het bestuur der Coöperatieve Zuivelvereeniging te Surhuizum.
Het ontwerp van de zuivelfabriek was van de hand van architect J.C. Velding uit Buitenpost. Het was een langgerekt gebouw met een zadeldak met een topgevel met sierspant en makelaar en aan de zijkanten versierde gootlijsten. Aan de rechterzijkant was de melkontvangst met een bordes voor het onderkelderde gedeelte.
De fabriek kwam aan ’t Súd te staan. Met deze eigen fabriek wilde Surhuizum de andere dorpen naar de kroon steken. Met een oproep in de Leeuwarder Courant van 3 mei 1900 ging het bestuur opzoek naar een directeur-botermaker. Deze werd gevonden in de persoon van de heer H. Nanninga. Voor een salaris van 450 gulden per jaar inclusief woonruimte neemt hij de dagelijkse leiding in de nieuwe fabriek voor zijn rekening. In de boterfabriek krijgt Nanninga hulp van vier medewerkers.

Uit de verhalen van de fabriek is bekend dat het niet goed draaide. Omdat in die jaren niet op vet werd gecontroleerd schroomden enkele boeren niet om water bij de melk te doen. Met als gevolg dat er geen goede boter werd bereid. En dan zijn er de verhalen dat er geknoeid is met margarine door de boter.

In de Leeuwarder Courant van 11 december 1902 lezen we het relaas over de ‘Botervervalsching door een coöperatieve fabriek’ te Surhuizum:

“Zaterdag is voor het Kantongerecht te Meppel behandeld een zaak van botervervalsching, waarin aan den directeur der coöperatieve zuivelfabriek te Surhuizum, H. N., het volgende werd ten laste gelegd:
“dat beklaagde op den 4en Maart 1902 aan de mijn te Meppel een vat geleverd had, gemerkt no. 108, waarin margarine geweest was, zonder dat het woord margarine op het vat voorkwam.”
Als overtuigingsstukken werden o.a. overgelegd proces-verbaal, vrachtbrief, rapport deskundigen en een verslag van het verhoor van beklaagde.
Getuigen waren de rijksbotervisiteur Grommers (standplaats Zutfen) en de directeur van de botermijn te Meppel, Raymakers.
Getuige Grommers was naar Meppel gekomen om een monster te nemen op verzoek van de directeur de mijn, die vermoedde, dat er geknoeid werd. Het monster werd genomen uit een vat, gemerkt no. 108. Getuige wist niet, dat de fabriek Surhuizum weer boter leverde te Meppel, wel te Zutfen. Monsters nemen van boter van coöperatieve fabrieken wordt niet vaak gevraagd, omdat aangenomen wordt, dat deze niet knoeien.
Getuige Raymakers, de directeur der mijn, verklaarde, dat deze een vereeniging is, die boter verkoopt voor anderen. Onder de personen of vereenigingen, die boter ten verkoop opzonden, behoorde ook de coöperatieve zuivelfabriek te Surhuizum en deze zond geregeld in. Getuige wist niet meer welke reden er bestond om deze fabriek te verdenken, doch hij vermoedt dat hij op verzoek van een kooper aan den rijksbotervisiteur gevraagd heeft een monster te willen nemen. De rijksbotervisiteur is toen gekomen en heeft een monster genomen uit een vat boter, ingezonden door H. N.
Getuige verklaarde uit den vrachtbrief te weten dat het boter van H. N. was, hoewel hij niet kon bewijzen, dat de daarop voorkomende handtekening van H. N. was, omdat het geld voor de boter altijd per brief met aangegeven geldswaarde verzonden wordt, zoodat hij geen quitantie heeft waarop de handtekening van H.N. voorkomt. Het geld voor met dergelijken vrachtbrief ingezonden boter is echter steeds door de coöperatieve zuivelfabriek Surhuizum in ontvangst genomen.
Op vragen van het O. M. antwoordde getuige Raymakers nog, dat noch hij, noch de rijksbotervisiteur de bestuursleden van de fabriek kennen. Getuige had alleen één van hunner een brief gekregen, toen de zaak aan het rollen kwam. Het was hem bekend, dat producten van coöperatieve zuivelfabrieken den naam hebben, zuiver te zijn.
Het O. M. nam na dit verhoor het volgend requisitoir: “Mijnheer de kantonrechter, we hebben hier een geval van groot belang aan uw oordeel onderworpen. Het betreft hier een coöperatieve zuivelfabriek, waarvan de directeur aan de mijn te Meppel een zekere waar ten verkoop aangeboden heeft, die voor boter doorging. Door onderzoek is echter het tegendeel gebleken en bij nader onderzoek heeft de beklaagde aan de rijksveldwachter te kennen gegeven, dat hem door het bestuur gelast was deze vervalsching te plegen. Op grond van dit laatste moet tegen beklaagde eenigszins verschoonend opgetreden worden, doch ik wensch bij deze krachtig te brandmerken de houding van het bestuur van de coöperatieve zuivelfabriek te Surhuizum, omdat dit de oorzaak is van een gepleegde groote fraude.”
Op grond van een en ander werd f. 10 boete, subs. 4 dagen hecht. geëischt.”

Het bestuur ontkwam maar ternauwernood aan strafrechtelijke vervolging en met de coöperatie was het gedaan. Het was een schande voor het hele dorp. Na ruim een jaar stil gestaan te hebben wordt de zuivelfabriek met directeurswoning op 30 december 1904 in veiling gebracht en ingezet voor ongeveer 1300 gulden.

Dit hoogste bod viel toen zeer tegen. “Het was heel wat minder dan de som, waarvoor het gebouw tegen brandschade verzekerd is”, lezen we in de Schager Courant van 8 januari 1905. De krant meldt nl. het feit dat in de oudejaarsnacht “te Surhuizum de zuivelfabriek onder verdachte omstandigheden is afgebrand” en dat “de justitie streng onderzoek doet”. Het Nieuwsblad van het Noorden vertelt ons verder dat “de bewoners van een deel der fabriek zóó vast sliepen, dat men de ruiten moesten inslaan om hen nog tijdig te kunnen redden.” De brandweer van Surhuisterveen wist niet op tijd bij de brand te geraken. “Men kwam echter bij de brand aan, toen de zaak al tegen de grond lag.” Een week later komt het Nieuwsblad van het Noorden met het bericht dat “in zake den geheimzinnigen brand, die de boterfabriek te Surhuizum in asch legde, reeds verscheiden personen door de justitie zijn gehoord. Vrij zeker is het, dat de brand aangestoken is in het houten dak onder de pannen.”

Kornelis van Dekken

Dit venster is gebaseerd op informatie uit de Leeuwarder Courant, de Grutte Gelf en de website Historie Zuivelfabrieken. De foto is afkomstig uit de collectie van Anne van Lune.

Dit venster maakt deel uit van het project Friese Dorpscanons.